Heel lang geleden leefde er een man midden tussen de uitgestrekte weilanden en bossen, hij leefde van wat er groeide op zijn land en had een houten huisje voor zichzelf gebouwd. Op een dag kwam er een kudde wilde paarden voorbij. De man stopte even met zijn bezigheden en keek vol bewondering naar de zwarte hengst, die vooraan, de kudde aanvoerde. Zijn lange manen wapperden in de wind, zijn zwarte vacht glom in de zon en zijn galop was koninklijk, had iets magisch. De man bleef even in het moment hangen en toen de kudde voorbij was schrok hij wakker.
De man ging verder met het bewerken van zijn grond, maar de hengst liet hem niet met rust. S’ nachts droomde hij over de zwarte hengst. Hij zat op zijn rug en samen bereden ze de uitgestrekte vlakten, bergen en dalen. Het leek of ze zweefden, tijd verdween in de nacht, op de zwarte hengst. De volgende ochtend werd hij met een glimlach wakker en elke dag daarna speurde hij de horizon af, op zoek naar een kudde paarden.
Hoelang het duurde wist de man niet meer, weken, jaren. Hij had de dag ervoor wortelen geoogst en was vergeten ze in zijn huis te zetten. Hij stond op, de zon viel door de kieren van zijn huis naar binnen. Hij hoorde gerommel buiten en zachtjes liep hij naar de houten wand om door een kiertje naar buiten te kijken. Zijn ogen vielen bijna uit zijn kassen en zijn adem stokte in zijn keel, bang om het tafereel te verstoren mompelde hij, de zwarte hengst! De hengst deed zich tegoed aan de wortelen die de man was vergeten binnen te zetten.
De man verschoof zijn voet en de hengst richtte zijn kop op, het zwart glinsterde in het zonlicht, hij keek even naar de richting van de man, draaide zich om en ging er in galop vandoor. Aan de grond genageld keek hij de hengst met zijn wapperende manen na.
De rest van de dag werkte de man met plezier aan zijn akker en aan het eind van de dag zette de man zijn wortelen weer buiten. De volgende dag stond hij bij de eerste zonnestralen op en zachtjes sloop hij naar de houten wand, wachtte daar uren totdat de hengst weer verscheen om zijn wortelen op te peuzelen. Dit ritueel gebeurde een aantal keren in de week, totdat de man een keer zachtjes de deur van zijn huisje opendeed en een wortel richting de zwarte hengst gooide. De eerste keren ging de hengst ervan door, maar na enkele weken begon hij aan de man te wennen. Maanden gingen voorbij en de zwarte hengst kwam regelmatig voorbij om wortelen uit de man zijn hand te eten. Op een dag pakte de man de zwarte hengst bij zijn manen en met een snelle beweging wierp hij zijn been over de rug van de hengst heen.
De hengst steigerde licht en ging er in vol galop vandoor. Ze reden door bossen, uitgestrekte weilanden, de zwarte hengst liep en liep. De man kon zich maar net goed vasthouden aan de lange manen en klemde zijn benen om de rug van de hengst. Toen ze uiteindelijk weer vlakbij zijn huis waren liet hij zich in het zachte gras vallen en de zwarte hengst galoppeerde ervan door.
Helemaal nog in de energie van het mooie avontuur liep de man richting zijn huisje om s’ avonds tevreden te gaan slapen. Weken en maanden verstreken en de zwarte hengst kwam regelmatig langs, at wat wortelen en de man maakte af en toe een ritje. Deze momenten waren heel waardevol geworden en de man keek steeds meer uit naar de komst van de zwarte hengst.
Totdat hij op een dag een plan maakte, hij vlocht een touw en had een houten hek in een grote cirkelvorm gebouwd. Op een dag dat de hengst weer was gekomen had hij een lus in het touw met een snelle beweging om zijn nek gedaan. De zwarte hengst steigerde en wilde ervandoor maar het lange touw zat aan een grote boom gebonden. De man liet de zwarte hengst wekenlang aan de boom, gaf hem water en wortelen en wachtte totdat de hengst uiteindelijk berustte in zijn lot. Hij bracht de hengst binnen de omheining en omdat de wil van de hengst was gebroken deed hij geen poging meer te ontsnappen.
De man bereed hem regelmatig maar na verloop van tijd viel hem iets op, de ritten waren niet meer zo mooi als die eerste keren, de magie was weg en de ogen van de zwarte hengst werden steeds doffer, zijn kop was gebogen en hij keek naar grond, wachtend op zijn wortelen. Zijn vacht glom niet meer in de zon en zelfs zijn manen hingen slap naar beneden. De man had geen plezier meer in het berijden en steeds langer bleef de hengst daar binnen de omheining.
Het was die dag schitterend weer, de zon scheen fel en er was een wolkeloze lucht met een enkel wolkje hier en daar. De man was zijn akker aan het bewerken. Een kudde wilde paarden galoppeerde voorbij met vooraan een prachtige merrie, haar goudbruine vacht schitterde als sterren in de zon. Het leek net alsof er iets gebeurde, ze maakte zichzelf los van de kudde en liep richting de zwarte hengst. De zwarte hengst richtte zijn kop omhoog en wat leek op een vlaag van herkenning, kwam over hem. De goudgekleurde merrie sprong over het houten hek de omheining binnen. De zwarte hengst steigerde, ging tegenover haar staan. De goudgekleurde merrie nam een aanloop en sprong over het houten hek heen, waar ze geduldig bleef wachten.
De zwarte hengst twijfelde, liep een paar rondjes om daar te blijven staan kijken. De goudgekleurde merrie draaide zich om en maakte aanstalten om weer richting de kudde te gaan. De zwarte hengst schraapte enkele keren met zijn rechterhoef over de grond, nam een aanloop en sprong over het houten hek, zijn vrijheid tegemoet. De man verbouwereerd achterlatend.
In de jaren erna is de hengst nog een keer terug geweest. De man had nog steeds elke dag wortelen buitengelaten. Hij kwam zijn huisje uitgelopen en daar stond de zwarte hengst, groter en imposanter dan dat de man zich kon herinneren, brieste hij enkel keren. Zijn manen wapperden in de wind, zijn kop fier omhoog en zijn ogen schitterden in het zonlicht. Hij steigerde, liet een luid gehinnik horen en galoppeerde richting de rest van de kudde.
De man begon die dag de omheining af te breken, dacht nog vaak terug aan de zwarte hengst en de eerste ritten op zijn rug, beseffende dat dit nooit meer zou gebeuren, had hij zijn les geleerd.
©Fred Bosman 2021